Hoogstraten
Vorige Start Terug Volgende

 

De egel (Erinaceus europaeus L. 1758): Verkeersslachtoffers in de gemeente Hoogstraten, provincie Antwerpen

Sinds 1993 wordt in de gemeente Hoogstraten en in de aanpalende gemeenten, getracht inzicht te krijgen in de verspreiding van zoogdieren.

De gegevens van deze inventarisatie zijn niet alleen van regionaal belang, maar kunnen tevens bruikbaar zijn op gemeentelijk vlak, bijvoorbeeld als ondersteuning van plaatselijke beheerswerken.

De methoden die daarbij voornamelijk worden gehanteerd zijn: waarnemingen, braakbalanalyse, sporen en verkeersslachtoffers (HOEKSTRA, 1977).

Omwille van hun nachtelijke gedrag is waarnemen van Egels een weinig praktische methode en berust eerder op toeval. Dit geldt eveneens bij het zoeken naar sporen.

Braakballenanalyse is bijzonder geschikt voor de inventarisatie van kleine zoogdieren (o.a. muizen), maar onbruikbaar voor egels. Enkel de Oehoe (Bubo bubo) slaat egels (HUSSON, 1962), maar komt van nature niet voor in België.

Het voorkomen van egelpennen in braakballen van de Steenuil (Athene noctua) zou een gevolg zijn van het eten van dode egels (HUSSON, 1962). Ook de Bosuil (Strix aluco) is een potentiële predator (CRAMP ed., 1985 en MORRIS, 1988).

Het voorkomen van egelpennen in braakballen van roofvogels is echter zo gering, 0.13% (KINGDON, 1974), dat hiermee geen rekening wordt gehouden.

Het tellen van verkeersslachtoffers blijkt dan ook de enige praktische methode te zijn om in een groot gebied een beeld te krijgen van het voorkomen van de Egel (LANGE, 1994).

Hoewel de Egel regelmatig op onze wegen wordt opgemerkt, is hij als verkeersslachtoffer verre van uniek. In Engeland bijvoorbeeld werd hij in 1957 voorafgegaan door het Konijn en de Bruine rat (DAVIES). Sindsdien is de verkeerssituatie echter grondig veranderd. Het hoge aantal slachtoffers zou in hoofdzaak wijzen op een succesvolle populatie. Het verkeer vormt daarbij slechts 18% van de mogelijke doodsoorzaken tijdens het actieve seizoen (REEVE, 1981).

Heel wat egels sterven gedurende de winter in hun winterslaap (60-70% tijdens de eerste winter), door de koude of door voedselgebrek; anderen verdrinken in tuinvijvers, worden gedood of verwond door honden of bunzings, worden vergiftigd of zijn het slachtoffer van een hele reeks bacteriële en virale infecties of worden geplaagd door uitwendige of inwendige parasieten.

De grafische voorstelling (Grafiek 1) van het aantal verkeersslachtoffers in de gemeente Hoogstraten vertoont twee pieken. Eén in de periode juni-juli en één in de periode rond oktober.

In de eerste periode zouden vooral de mannelijke dieren het slachtoffer zijn van een ongeval. Het is dan volop bronsttijd en de volwassen mannetjes leggen afstanden tot 3 km per nacht af (CORBET, 1991).

Hoewel egels solitair levende dieren zijn kunnen hun territoria elkaar overlappen. In de tweede periode zijn het voornamelijk de wijfjes die omkomen. De voortplantingsperiode is dan op zijn einde gekomen; de laatste jongen worden geboren of verlaten het nest. Mannetjes nemen geen deel aan het grootbrengen van de jongen. Het wijfje blijft de eerste 24 uur na de geboorte bij de jongen en gaat dan zelf op zoek naar voedsel in een doorgaans veel kleiner territorium.

Studies tonen echter aan dat dit patroon geen invloed heeft op het voortbestaan van de populatie, tenzij het gaat om kleine populaties.

Hoewel nog maar weinig bekend is over de populatiedynamiek, staat vast dat er in het voorjaar meer mannetjes zijn dan wijfjes. In de herfst slaat deze verhouding om in het voordeel van de wijfjes. De verhouding onder de juveniele dieren is 1:1.

In het najaar worden ook veel jongen gedood. Vooral degene die laat in het seizoen worden geboren. Doorgaans is hun lichaamsgewicht te laag (< 450g) om een winterslaap te overleven. Egels verliezen namelijk 30% van hun gewicht tijdens de winterslaap.

Uit studies blijkt dat de meeste egels gedood worden in een stedelijke omgeving. Met hoogtepunten in juni en oktober.

De geografische voorstelling van de slachtoffers (Fig 10), stemt overeen met deze studies.

Uit deze voorlopige inventarisatie kunnen we besluiten dat de egel vrij algemeen voor komt in de gemeente Hoogstraten. Voor de overige gemeenten werden onvoldoende gegevens verzameld om enige conclusies te trekken.

Daelemans Danny

Literatuur

CORBET, G. ed. (1977). The handbook of British mammals. 2nd ed. Oxford, Blackwell Scientific Publications. 520p.

CRAMP, S. ed. (1985). Birds of Europe the Middle Esat and North Africa. Oxford, Oxford University press, Vol.IV p.514-525.

DAVIES, J. (1957). A hedgehog road mortality index. Proc. Zool. Soc. London. vol.128, p.593-608.

HOEKSTRA, B., VAN DER STRAETEN, E. en VAN LAAR, V. (1977). Handleiding ten behoeve van het inventariseren van landzoogdieren in de Benelux. Wet.med. K.N.N.V. nr.199, 48p.

HUSSON, A. (1962). Het determineren van schedelresten van zoogdieren in braakballen van uilen. Zoölog. bijdr. nr.5, 73p.

KINGDON, J. (1974). East African Mammals. Vol.II A. London, Academic Press.

LANGE, R., TWISK, P., VAN WINDEN, A. en VAN DIEPENBEEK, A. (1994). Zoogdieren van West-Europa. Utrecht, KNNV-uitgeverij. 400p.

MORRIS, P. (1988). The Hedgehog. Aylesbury: Shire Natural History.

REEVE, N. (1981). A field study of the hedgehog (Erinaceus europaeus) with particular reference to movements and behaviour. Ph. D. Thesis. University of London.

 

Design & maintenance by Bonx
Copyright © 2000. JNM Zoogdierenwerkgroep. All rights reserved.
Last updated on 18/11/1999