Inventarisatie
Vorige Start Terug Volgende

 

Zoogdierinventarisatie van Vlaanderen

Stand van zaken na 1 jaar werking.

1. Ontstaan en doel van een nieuwe zoogdierinventarisatie

In 1986 verscheen van de hand van L. Holsbeek, A. Lefevre, J. Van Gompel en R. Vantorre het werk 'Zoogdieren-Inventarisatie van Vlaanderen (1976-'85). Dit huzarenstukje van de JNM-Zoogdierenwerkgroep was (en is nog steeds) uniek. Het was immers voor het eerst dat op een dergelijke schaal een zoogdierinventarisatie van het hele Vlaamse grondgebied werd uitgevoerd.

Intussen zijn we 10 jaar later. Sinds 1985 heeft de Vlaamse zoogdierfauna heel wat veranderingen ondergaan. Denken we maar aan de sensationele opmars van Vos en Eekhoorn en de al even spectaculaire terugval van Otter en Waterspitsmuis. Een aantal nieuwe soorten (bv. Wasbeerhond) zijn in onze regio opgedoken. Door nauwkeurig onderzoek kunnen tweelingsoorten als Bosspitsmuis en Tweekleurige bosspitsmuis onderscheiden worden. En dan zijn er nog een heleboel soorten waarvan we helemaal geen idee hebben van hun actuele verspreiding...

Daarom besloten eind 1994 een aantal actieve ZWG'ers een nieuwe Zoogdierinventarisatie van Vlaanderen aan te vatten. Aangezien de vorige in 1985 afgesloten was, zouden we werken met gegevens vanaf 1986. Oudere gegevens worden niet meer opgenomen, maar zullen eventueel bij het vroegere materiaal gevoegd worden om een betere vergelijking mogelijk te maken.

De bedoeling was (en is nog steeds) om in het jaar 2000 een 'Atlas van de Vlaamse Zoogdieren' uit te geven. We gunnen ons dus 5 jaar de tijd om er iets deftigs van te maken.

In die 5 jaar moeten zoveel mogelijk zoogdierwaarnemingen verzameld worden over het hele Vlaamse grondgebied. Hoeveel waarnemingen vereist zijn, is moeilijk te zeggen, maar een totaal van 100.000 over 5 jaar wordt vooropgesteld. Gedurende de eerste twee jaar zouden er al 60.000 binnen moeten komen.

In wat volgt zal ik proberen te schetsen hoe de ZWG dit project aangepakt heeft, welke acties ze ondernomen heeft en wat daarvan de voorlopige resultaten zijn. Een voorzichtige blik naar de toekomst mag natuurlijk niet achterwege blijven.

2. Overzicht van 1 jaar werking

a. Interne structuur

Om het geheel in goede banen te leiden, werd de 'Stuurgroep Zoogdierinventarisatie' in het leven geroepen. Deze extra werkgroep kwam er vooral om praktische en financiële redenen. Op 19 oktober 1994 had deze zeskoppige stuurgroep haar eerste vergadering. Er werd afgesproken om waarnemingsformulieren en een sjieke folder te maken, contacten te leggen met heel wat verenigingen en artikels te schrijven voor zoveel mogelijk natuurtijdschriften om het project bekend te maken. Heel wat interessante zoogdierliteratuur werd verzameld om onze eigen zoogdierkennis wat op te vijzelen. Tevens werden alle zoogdiersoorten verdeeld onder de stuurgroepleden, zodat elk zich met een beperkt aantal soorten zou kunnen bezighouden. Deze soortenverdeling bleek al na enkele maanden onwerkbaar, en werd vervangen door een taakverdeling. Van dan af zou Stijn Vanacker zich bezighouden met externe contacten, Franky Bonne met braakballen en de Kerkuilwerkgroep, Kris Jansen met de Nieuwsbrief, David De Vlaeminck met het medewerkersbestand, Bart Christiaens met kampen en waarnemingen, en Steven Van Hemelrijck met financiën. Maarten Goossens en Elke Verdoodt sprongen de stuurgroep bij waar het nodig was. Ignace Ledegen, onze gedetacheerde leerkracht, zou het project bij de Piep promoten.

Op het JNM-congres van december 1994 werd voor alle afdelingen een projectverantwoordelijke gezocht, die ervoor zou instaan dat zijn of haar afdeling grondig geïnventariseerd werd. Voor 40 van de 45 afdelingen vonden we inderdaad een dergelijk exemplaar. Er was ook een voorstel om met provincieverantwoordeljken te werken, maar dat werd afgevoerd omdat het weer een extra tussenstap betekent, waardoor de waarnemingen nog trager gecentraliseerd worden. Intussen werd op de maandagavondactiviteiten op het Bondssec werk gemaakt van het intikken van waarnemingen. Alles wordt ingevoerd in Dbase, verbonden met het kaartenprogramma Inventar. Omdat de computers vaak bezet waren, liggen er nog steeds een hoop gegevens te wachten om ingetikt te worden.

Ook op vlak van publicaties was de werkgroep actief. De prachtige promotiefolder werd op 4600 exemplaren gedrukt en kostte een bom geld. Financiën blijken trouwens de grootste rem te zijn op de ambities van de Stuurgroep Zoogdierinventarisatie. Het is ook de reden waarom de geplande Nieuwsbrief er niet gekomen is en je dit artikel nu in Eliomys moet lezen.

In het nationaal JNM-tijdschrift Euglena verscheen telkens iets over zoogdieren of het project. Dit kan niet gezegd worden van Eliomys, ons eigenste ZWG-tijdschrift, om de eenvoudige reden dat Eliomys niet echt volgens de voorziene regelmaat verscheen. Het JNM-contactblad Bestuursberichten werd vooral gebruikt voor aankondigingen en berichtjes.

De Stuurgroep Zoogdierinventarisatie organiseerde zelf geen activiteiten. Dit werd volledig overgelaten aan de Zoogdierwerkgroep.

b. Externe contacten

Het spreekt voor zich dat een JNM-werkgroep een dergelijk project niet alleen kan realiseren. De medewerking van een zo groot mogelijk aantal personen en verenigingen is noodzakelijk.

Uiteraard werd in eerste instantie contact gelegd met onze grote broers Natuurreservaten en Wielewaal.

Onze projectfolder werd aan alle abonnees van het Medewerkersblad van Natuurreservaten gestuurd. In het tijdschrift Natuurreservaten kon er slechts een klein aankondigingetje van af. De respons van NR-leden was dan ook vrijwel nihil.

Dat kan niet gezegd worden van de Wielewaal. In elk Wielewaal-tijdschrift mochten we een fatsoenlijk zoogdier-artikel publiceren, en elk artikel leverde meestal wel wat reacties en waarnemingen op. Het vergde wel een behoorlijke inspanning (meestal van dezelfde personen) om elke keer tegen de deadline een goed artikel klaar te stomen, maar we zijn er toch telkens in geslaagd. Ook met Bestuurscontacten van de Wielewaal werd onze folder meegestuurd. Op hun Natuurstudiedag ging Stijn Vanacker spreken over de Hamster.

Aangezien vleermuizen zoogdieren zijn, werd er nauw samengewerkt met de Vleermuizenwerkgroep. Deze heeft al een lange traditie op vlak van onderzoek naar en bescherming van vleermuizen, vandaar dat de Zoogdierinventarisatie zich weinig met vleermuizen ingelaten heeft om geen dubbelwerk te doen. Alle vleermuisgegevens worden tussen de twee werkgroepen uitgewisseld, waarbij de ZWG er zal voor zorgen dat alles op computer ingetikt wordt.

Ook de medewerking van de Kerkuilwerkgroep is onmisbaar voor het welslagen van het project. Het uitpluizen van (kerkuil)braakballen is immers een efficiënte manier om de verspreiding van kleine zoogdiertjes te achterhalen. Aangezien de KUWG zowat het monopolie van de kerktorens heeft, was samenwerking met hen voor het verzamelen van braakballen absoluut noodzakelijk. En in tegenstelling tot eerdere samenwerkingspogingen tussen ZWG en KUWG werkte het voortreffelijk. De KUWG motiveerde al haar medewerkers om tijdens de nestbak-controles 30 tot 50 braakballen te verzamelen en te voorzien van een etiket met verzameldatum en vindplaats. Die worden dan ofwel rechtstreeks naar de ZWG gestuurd ofwel doorgegeven aan de provinciale braakbalverantwoordelijke. Dit is iemand uit de Kerkuilwerkgroep die ook nog met zoogdieronderzoek begaan is, en ervoor zorgt dat de braakballen uit zijn provincie bij de pluizers terechtkomen. De ZWG van haar kant garandeert absolute discretie omtrent broedplaatsen en terugsturen van de pluisresultaten aan de KUWG (deze resultaten bevatten immers ook heel wat interessante info voor de kerkuilbeschermers).

Het KBVBV (Vogelbescherming) hield in 1995 een grote inventarisatie van verkeersslachtoffers langs Vlaamse wegen. Van hen verkregen we dat alle gegevens m.b.t. zoogdieren aan ons doorgestuurd worden.

Via AMINAL kon onze promotiefolder aan alle Vlaamse boswachters gestuurd worden. De respons daarop was, op zijn zachtst gezegd, flauwtjes.

Het Instituut voor Natuurbehoud beloofde (informeel) copies van stafkaarten, maar op onze officiële aanvraag kwam nooit reactie. Op het KBIN mochten we de hele zoogdiercollectie gaan inventariseren, maar door tijdsgebrek is dit er nog niet van gekomen.

Ook de pers had belangstelling voor het project. Op 11/9/95 mochten Jan Van Hove (JNM pers- en Promotiesecretaris) en ikzelf het hele project gaan uitleggen voor het Radio 1-programma De Zuidkant. Dit weekte een hele resem spontane reacties los. Stijn Vanacker mocht in het programma Voor De Dag het Hamsterproject uit de doeken gaan doen.

Aan een heleboel lokale verenigingen en tijdschriften werd een aankondigingstekst met oproep voor waarnemingen gestuurd. Deze werden meestal wel in het plaatselijke tijdschrift gepubliceerd, maar de respons bleef vrij beperkt. Veel lonender lijkt het leggen van persoonlijke contacten en zelf aan de oren van potentiële waarnemers gaan zagen. Dit is een taak die hopelijk alle ZWG'ers en afdelingsverantwoordelijken vervuld hebben.

Heel wat kleinere klusjes en acties kunnen hier niet vermeld worden, maar zijn minstens even belangrijk geweest om het project in leven te houden.

3. De resultaten na 1 jaar Zoogdierinventarisatie

Wat heeft dat eerste drukke jaar nu opgeleverd? Het heeft me behoorlijk wat moeite gekost om alle nodige gegevens bijeen te sprokkelen om hierop een antwoord te geven, en dan nog blijft het onvermijdelijk een onvolledig antwoord. We moeten een onderscheid maken tussen veldwaarnemingen en braakbalgegevens. Bij de veldwaarnemingen worden de gegevens van de Vleermuizenwerkgroep niet mee beschouwd.

a. Veldwaarnemingen

Op dit moment (februari 1996) mochten we al gegevens ontvangen van ongeveer 75 personen. Dit zijn hoofdzakelijk JNM'ers, Wielewalers en enkele losse medewerkers. Opvallend, en eigenlijk heel triestig, is dat daar heel weinig afdelingsverantwoordelijken bij zitten. Ofwel hebben ze dus helemaal geen waarnemingen, ofwel zijn ze te lui om ze door te sturen. Wie 't schoentje past, trekke het aan, en als 't schoentje knelt, doe er iets aan!

Verder heeft de ZWG gegevens van haar eigen kampen: Kermt 1992, Loker 1993, Watervleerfietskamp 1994, Maasdalbos en Voeren 1995.

Het aantal binnengestuurde waarnemingen per persoon varieert van 1 tot meer dan 500. Wanneer ik alle beschikbare waarnemingen optel, dan kom ik aan ongeveer 7500. Dit is dus nog ver van de gestelde doelstelling. Meer zeggend dan dit domme getal is echter de kaart met de spreiding van de gegevens.

Op de kaart betekent een dikke bol dat er voor dat UTM 5x5km-hok al behoorlijk wat gegevens zijn (minstens een vijftal zoogdiersoorten waargenomen). Het wil dus niet zeggen dat het hok volledig geïnventariseerd is, want anders zou het kaartje er nog vrij maagdelijk uitzien. Een klein bolletje betekent dat er waarnemingen beloofd zijn, maar nog niet doorgestuurd.

In tegenstelling tot de vorige zoogdierinventarisatie blijkt West-Vlaanderen nu één van de best onderzochte provincies te zijn. Alleen de West- en Middenkust, evenals de woestijn tussen Kortrijk en Tielt blijven wat achter.

Voor Oost-Vlaanderen beperken de waarnemingen zich tot het Gentse en een deel van de Vlaamse Ardennen. Heel de noordelijke helft van de provincie (Krekengebied, Waasland,...) kunnen we tot rampgebied uitroepen.

De provincie Antwerpen is al behoorlijk ge‹nventariseerd. Vooral in de Voor- en Noorderkempen is puik werk geleverd. In de zuidelijke helft van de provincie zijn echter nog heel wat leemtes.

Ook Limburg vertoont nog heel wat maagdelijke vlekken. Aangezien hier zeker nog interessante ontdekkingen te doen vallen, moeten deze zo vlug mogelijk ontmaagd worden.

Het meest dramatisch is de toestand in Brabant. Met uitzondering van het uiterste zuidwesten en de streek rond Tienen moeten we in heel de provincie fase I van het rampenplan afkondigen. En dan te weten dat in de vorige zoogdierinventarisatie Brabant de best onderzochte provincie was. Vooruit Brabanders, zogen maar!

b. Braakbalgegevens

Het kaartje met de braakbalgegevens vertoont een enigszins ander patroon. Hier hangen de gegevens immers niet af van de zoogdierwaarnemers, maar van de bereidwilligheid van de medewerkers van de Kerkuilwerkgroep.

Het moet gezegd worden dat deze samenwerking heel vlot verlopen is. We ontvingen braakballen van 30 personen, waarvan er 20 medewerker van de KUWG zijn. Vooral de nationale coördinator en de provinciale coördinatoren van de KUWG verdienen een pluim voor het enthousiasme waarmee ze aan het project meewerken.

Nu al beschikken we over braakbalanalyses van 100 plaatsen, waarvan er 90 door de KUWG geleverd zijn. Dat heeft ongeveer 1000 braakbalwaarnemingen opgeleverd (1 waarneming = 1 soort/vindplaats). Deze braakballen zijn intussen ook allemaal geplozen en de resultaten aan de betrokken kerkuilmedewerkers teruggestuurd. Het enige probleem bleek soms om de braakballen uit Limburg of Antwerpen tijdig op het JNM-sekretariaat of bij mij thuis te krijgen, maar met wat telefoontjes en tussenpersonen is dit toch steeds gelukt.

Het kaartje geeft een overzicht van de geografische spreiding van de beschikbare braakbalgegevens. Helaas is het opnieuw de provincie Brabant die hier achteraan bengelt. Ook uit de hele noordelijke en oostelijke helft van Limburg zijn nog geen gegevens binnengekomen. Uit de Noorderkempen en het Waasland wacht ik nog steeds op de eerste kerkuilbraakballen. West-Vlaanderen doet het, ondanks een chronische gebrek aan kerkuilen, behoorlijk goed. Alleen uit het Kortrijkse is totaal niets binnengekomen.

c. Hoeveel waarnemingen hebben we al?

Met deze vraag word ik om de haverklap bestookt, en eindelijk is het mogelijk om er een voorzichtig antwoord op te geven. Dit antwoord is uiteraard benaderend, want nog wekelijks komen er waarnemingen toe.

Een optelsommetje is vlug gemaakt: 7500 veldwaarnemingen + 1000 braakbalgegevens = 8500 waarnemingen. Op de gegevens van de Vleermuizenwerkgroep heb ik momenteel geen zicht, en bovendien moet het grootste deel daarvan (zomerkolonies en wintertellingen) nog binnenkomen.

Al bij al kunnen we stellen dat we de 10.000 waarnemingen zeker nog niet overschrijden. Met andere woorden: we zijn nog ver af van de gestelde doelstelling en er is nog veel werk aan de winkel!

Nochtans is dit voor mij geen reden om pessimistisch te zijn. Als je ziet hoeveel mensen al aan het project meegewerkt hebben en hoe het toch al ruime bekendheid geniet in natuurliefhebberskringen, dan denk ik dat we zeker onze doelstelling zullen halen. Hierbij lijkt het mij minder belangrijk om ons op aantallen vast te pinnen. Belangrijker dan de hoeveelheid waarnemingen is de kwaliteit en de geografische spreiding ervan. Bovendien zijn aan het inventarisatieproject nog verschillende onderzoekjes en deelprojectjes gekoppeld, zodat we in 2000 zeker een uniek werkstuk zullen kunnen uitgeven.

4. Hoe moet het nu verder?

We blijven ons uiteraard 100% inzetten voor het vijfjarenproject waaraan we begonnen zijn. Uit foutjes uit het verleden kunnen we alleen maar leren. Daarom zal het onderscheid tussen ZWG en Zoogdierinventarisatie vervagen en zal er opnieuw gezamenlijk vergaderd worden. Het verdelen van de beschikbare krachten tussen twee werkgroepen is immers weinig succesvol gebleken. Aan de ZWG-vergaderingen zal voortaan (in de mate van het mogelijke) een werkweekendje gekoppeld worden om de verplaatsing vanuit verre streken lonender te maken en om meteen een hoop werk te verrichten (waarnemingen intikken, correspondentie verzorgen, braakballen pluizen, klusjes opknappen,...).

De talrijke ZWG-activiteiten van 1996 zullen zoveel mogelijk als kadervorming ingediend worden. De bedoeling is natuurlijk om het zoogdierkundig peil van de JNM'ers wat te verhogen en er meteen wat subsidies voor op te strijken. Hopelijk kan dit de ZWG weer wat financiële en materiële ademruimte geven, want dit blijft nog steeds knelpunt nummer 1. Interessante voorstellen in die zin zijn dan ook altijd welkom.

We zullen vooral waarnemingen ronselen en kampen en weekends organiseren in de witte zones op de waarnemingskaartjes. We kunnen ons immers geen onvolledige zoogdierinventarisatie permitteren, maar er resten ons gelukkig nog een aantal jaren om daaraan te werken.

Wat ik in de toekomst het allerbelangrijkste vind, is dat er nog steeds een groep mensen is die zich keihard voor het project inzetten. Wanneer ik nu zie dat er opnieuw een massa activiteiten zijn, aan initiatie gedaan wordt, de waarnemingen blijven binnenkomen, artikels geschreven worden, promotie gevoerd wordt, er weer kwaliteitsvolle Eliomyssen verschijnen, de muizevallen geperfectioneerd worden,... dan kan het niet anders of we zullen slagen met grootste onderscheiding!

Franky Bonne

 

Design & maintenance by Bonx
Copyright © 2000. JNM Zoogdierenwerkgroep. All rights reserved.
Last updated on 18/11/1999