Mol in Hoogstraten
Vorige Start Terug Volgende

 

De verspreiding van de Mol (Talpa europae L. 1758) in de gemeente Hoogstraten, provincie Antwerpen

De Mol behoort evenals de Egel tot de orde van de Insekteneters, al bestaat het grootste deel van zijn voedsel uit regenwormen (GORMAN & STONE, 1990).

Hoewel hij dagelijks gemiddeld 50% van zijn lichaamsgewicht aan voedsel moet consumeren (GODFREY & CROWCROFT, 1960), wat een grote activiteit veronderstelt, brengt de mol, ongeacht het jaargetijde, 9 tot 12 uur per dag slapend door.

In tegenstelling tot de Egel, doet de Mol geen winterslaap.

Het is juist in de winter dat zijn graafactiviteiten het grootst zijn vanwege het geringer voedselaanbod (IJSSELING & SCHEYGROND, 1962). Gemiddeld graaft hij 2.5 uur per dag. (HAECK, 1969).

Regenwormen vallen door het plafond van deze gangen en worden door de Mol tijdens zijn voedselrondes verschalkt.

In het voor- en najaar worden wormen levend opgeslagen in voorraadkamers. Ze worden door een beet in de kop verlamd en hun aantal kan tot 800 stuks oplopen.

Een typisch verschijnsel bij mollen zijn de molshopen. Ze ontstaan bij het graven van diepe gangen en kunnen een hulpmiddel zijn bij het bepalen van het aantal dieren.

Daar de Mol voornamelijk ondergronds leeft, heeft hij weinig of geen natuurlijke vijanden. Toch kunnen, voornamelijk jonge, mollen bij het bovengronds op zoek gaan naar een eigen territorium ten prooi vallen aan roofvogels, reigers, kraaien, vossen of marterachtigen.

Gezien de Mol slechts 0.3 % uitmaakt van het voedsel van de kerkuil, is het gebruik van braakballen geen aangewezen methode bij zijn inventarisatie (VAN DER STRAETEN, 1978).

Tot op heden werden dan ook geen mollen aangetroffen in braakballen afkomstig uit de gemeente Hoogstraten (ASSELBERG, 1971 en VAN DER STRAETEN, 1972).

Bij deze inventarisatie (1993-95) werd gebruik gemaakt van bewoningssporen, namelijk molshopen.

De meeste waarnemingen (3/4) werden gedaan in grasland. Naarmate de verstedelijking toenam of het terrein te nat was, werden de mollen aangetroffen in bermen en in tuinen.

We kunnen in navolging van HOLSBEEK, L. et al. (1986) thans concluderen dat de mol in de ganse gemeente Hoogstraten vertegenwoordigd is.

Daelemans D.

Literatuur

ASSELBERG, R. (1971). De verspreiding van de kleine zoogdieren in Belgi‰ aan de hand van braakballenanalyse. Bulletin Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, 47 (5):1-60.

CORBET, G. ed. (1977). The handbook of British mammals. 2nd ed. Oxford, Blackwell Scientific Publications. 520 p.

GODFREY, G., CROWCROFT, P. (1960). The life of the mole (T. europae Linnaeus). Museum press, London. 152 p.

GORMAN, M., STONE, R. (1990). The natural history of moles. Christopher Helm, London. 138 p.

HAECK, J. (1969). Colonisation of the mole (T. europae L.) in de Ijsselmeerpolders. Netherlands Journal of Zoology, 19 (2):145-248.

HOEKSTRA, B., VAN DER STRAETEN, E. en VAN LAAR, V. (1977). Handleiding ten behoeve van het inventariseren van landzoogdieren in de Benelux. Wet.med. K.N.N.V. nr.199, 48 p.

HOLSBEEK, L., LEVEFRE, A., VAN GOMPEL, J., VANTORRE, R. (1986). Zoogdieren - Inventarisatie van Vlaanderen (1976-85). speciale uitgave Euglena, J.N.M., 116 p.

IJSSELING, M., SCHEYGROND, A. (1962). Onze zoogdieren. Zutphen. LANGE, R., TWISK, P., VAN WINDEN, A. en VAN DIEPENBEEK, A. (1994). Zoogdieren van West-Europa. Utrecht, KNNV-uitgeverij. 400 p.

VAN DER STRAETEN, E. (1972). De verspreiding van micromammalia in de provincie Antwerpen, België, op grond van braakballen-analyse. Lutra, 14, 15-22.

VAN DER STRAETEN, E. (1978). Tabel voor braakballenonderzoek. Zoogdierenwerkgroep van de Wielewaaljongeren

 

Design & maintenance by Bonx
Copyright © 2000. JNM Zoogdierenwerkgroep. All rights reserved.
Last updated on 18/11/1999