Zoogdieronderzoek
Vorige Start Terug Volgende

 

Zoogdieronderzoek en ruimtelijke ordening

In voorgaand artikel ontleedt Johan Lefebvre de vaststelling dat er vanaf ongeveer 1988 in braakbalanalyses van de Kerkuil meer Huisspitsmuis dan Bosspitsmuis aangetroffen wordt, terwijl dit voorheen omgekeerd was. Via de omweg van de woelmuizen komt hij tot de vaststelling dat de Kerkuil door toenemende bebouwing noodgedwongen zijn beste jachtbiotopen verliest (namelijk daar waar veel woelmuizen voorkomen) en zich op de meer bebouwde gebieden gaat richten.

Zoogdierkundig moeten we wel nog even de puntjes op de i zetten door op te merken dat de Aardmuis wel degelijk voorkomt in zandgronden. Als biotoop verkiest hij daar vooral ruigtes van bermen en randen van akkers en weiden, maar ook tuinen en parken schuwt hij niet. Het klopt wel dat de Veldmuis zich vooral beperkt tot lemige en vooral kleiïge bodems. Dit verklaart waarom de Veldmuis in Vlaanderen alleen in de Polders erg talrijk is. In de meeste streken van Vlaanderen ontbreekt deze soort totaal.

De analyse van Johan Lefebvre brengt belangrijke zaken aan het licht. Er wordt een relatie gelegd tussen zoogdieronderzoek en elementen van de ruimtelijke ordening. Zaken als schaalvergroting in de landbouw, verdwijnen van kleinschalig landschapselementen, opoffering van cultuurgrond aan woningbouw, lintbebouwing,... worden weerspiegeld in de voeselsamenstelling van de Kerkuil. Deze nachtroofvogel wordt op die manier niet alleen rechtstreeks bedreigd, maar ook onrechtstreeks via zijn prooidieren.

Over deze relatie tussen zoogdierenonderzoek en ruimtelijke ordening is nog maar weinig geweten, en gezien de huidige discussies omtrent structuurplanning zou een diepgaander studie hieromtrent zeker nuttig zijn. Misschien voelt er zich een thesisstudent geroepen?

Franky Bonne

 

Design & maintenance by Bonx
Copyright © 2000. JNM Zoogdierenwerkgroep. All rights reserved.
Last updated on 18/11/1999