Liedekerke
Vorige Start Terug Volgende

 

Chronologie en locatie van de Egel (Erinaceus europaeus L.) als verkeersslachtoffer te Liedekerke (1992-1994)

Inleiding

De Egel (Erinaceus europaeus) heeft doorgaans de twijfelachtige eer de lijstjes van verkeersslachtoffers te mogen aanvoeren. In de praktijk blijken onze stekeltjes het best gekend te zijn onder de "platgereden" vorm. Het feit dat deze beestjes zo veelvuldig doodgereden worden, is volledig te wijten aan hun levenswijze. Naast het gegeven dat ze vooral 's nachts actief zijn, hebben ze ook een relatief groot leefgebied. LANGE (1) spreekt van enkele hectaren in bosgebieden tot zo'n 30 hectaren in open landschap. Het leefgebied van de mannetjes is doorgaans groter dan dat van de wijfjes. Per nacht worden afstanden tot drie kilometer afgelegd, wat de soort bijzonder kwetsbaar maakt voor het verkeer. Bovendien vlucht de Egel niet bij dreigend gevaar, maar rolt hij zich op tot een bolletje. De talrijke stekels voorkomen echter niet dat de auto zijn moordend werk pleegt. Het resultaat is een Belgisch wegennet bezaaid met honderden platgereden Egeltjes...

De auteur noteerde gedurende drie jaren alle stekeltjes die in Liedekerke het slachtoffer werden van het wegverkeer. Hierbij dient aangestipt te worden dat niet systematisch naar de diertjes gezocht werd, zodat alle waarnemingen berusten op "toevallige" vondsten. Het werkelijk aantal gesneuvelde exemplaren ligt daardoor een flink stuk hoger dan de in dit artikel gepresenteerde getallen. In totaal werden welgeteld vijftig slachtoffers gevonden, wat een theoretisch gemiddelde is van 1,39 exemplaren per maand.

In een eerste deeltje wordt een chronologisch overzicht van de verkeersslachtoffers gegeven. Wanneer doen de meeste "ongevallen" zich voor, en hoe is dit - rekening houdend met de levenswijze van de Egel - te verklaren?

Het tweede deel gaat dieper in op de plaats waar de diertjes overreden worden. Waarom vinden we op de ene straat meer Egels dan op een andere straat?

1. Chronologie

In bijgevoegde grafiek (Grafiek 2) worden de aantallen gevonden Egels per maand weergegeven.

Hieruit blijkt dat er doorheen het kalenderjaar twee duidelijke pieken bestaan. De eerste top, in het voorjaar, wordt bereikt tijdens de maanden mei en juni. Een tweede hoogtepunt doet zich voor in het najaar, namelijk in oktober.

A. De winter: december, januari, februari

Tijdens de wintermaanden is het aantal slachtoffers nagenoeg nul. Dit is ook logisch, gezien de diertjes dan hun winterslaap houden. Deze lage activiteitsgraad en dito mobiliteit maakt dat slechts weinig Egels op pad gaan en dus een potentieel risico lopen.

Merkwaardig is de vondst van een dode Egel in de maand januari. Waarschijnlijk betreft het hier een exemplaar dat uit zijn winterslaap ontwaakt is. LANGE (2) stelt dat Egels minstens één keer per winter wakker worden. Dit gebeuren wordt veroorzaakt doordat het diertje gedwongen wordt zijn schuilplaats te verlaten of doordat het lichaam, eventueel onder invloed van uitstekende weersomstandigheden, verkeerde signalen geeft. Het ontwaken gaat evenwel steeds gepaard met flink wat energieverlies, zodat de Egel verplicht is voedsel te zoeken om de vetreserves aan te vullen.

Desalniettemin blijft een doodgereden Egel tijdens de wintermaanden een grote zeldzaamheid.

B. De lente: maart, april, mei

Volgens LANGE (2) duurt de winterslaap van oktober tot maart. De maand maart zou derhalve een hoogtepunt van verkeersslachtoffers moeten vormen, gezien de diertjes van erg actief zijn om opnieuw op krachten te komen (omvangrijke zoektochten naar voedsel) en om eventuelehuwelijkspartners op te sporen.

Het is dan ook merkwaardig dat gedurende de drie jaren van het onderzoek geen enkele Egel in maart dood aangetroffen werd. Een afdoende verklaring hiervoor is er niet, tenzij de beestjes (onder andere onder invloed van de weersomstandigheden) langer blijven slapen. HOFMANN (3) stelt dat de winterslaap duurt van oktober tot april, waardoor er logischerwijze in maart geen Egels actief zijn en er dus ook geen doodgereden kunnen worden. In zijn recenste uitgave stelt LANGE (1) evenwel dat de winterslaap duurt tot maart of tot april, afhankelijk van de buitentemperatuur, zodat het ontbreken van Egels tijdens de maand maart verklaard wordt.

In april stijgen de aantallen, terwijl de maand mei een eerste hoogtepunt vormt (14% van de vondsten). De paartijd van de Egel loopt van april tot en met augustus. Het zoeken naar een partner, waarbij vaak grote afstanden afgelegd worden, kan de toename van slachtoffers verklaren. Na de paring wordt het mannetje uit het gebied verdreven, waardoor ze opnieuw groter risico lopen overreden te worden.

De top in het voorjaar wordt volledig verklaard door de voortplantingsactiviteiten; de belangrijkste maanden op dit gebied (mei en juni) bevatten 28% van de verkeersslachtoffers.

C. De zomer: juni, juli, augustus

Na de maanden mei-juni vallen de vondsten enigszins terug, met een dieptepunt in juli. De aantallen blijven echter steeds boven het maandgemiddelde liggen.

Na de paring in april worden rond half mei de jongen geboren. De verzorging van deze kleintjes drijft de moeder tot veelvuldige voedselzoektochten teneinde haar melkproduktie op peil te kunnen houden. De kleintjes worden zelfstandig na ongeveer zes weken, dus rond eind juni-begin juli. Zelfstandige jongen worden door het moederdier verstoten. Hierdoor moeten deze diertjes op zoek naar een eigen leefgebied, waarbij ze ongetwijfeld verschillende straten oversteken. Gewoonlijk is het vrouwtje in juli een tweede keer tot paren bereid, waardoor de mannetjes opnieuw op zoek trekken naar een vrouwtje en dus nogmaals gebieden doorkruisen.

Gezien de grote mobiliteit zouden de maanden juni en juli volgens deze beschouwingen dus een piek moeten vertonen, wat evenwel niet het geval is. Waarschijnlijk blijven de meeste dieren tijdens de maand juli in hun eigen gebied wat een kleinere mobiliteit inhoudt.

D. De herfst: september, oktober, november

In het najaar blijven de aantallen aanvankelijk op hetzelfde niveau van augustus, maar wordt een hoogtepunt bereikt tijdens de maand oktober (22%). Vanaf november dalen de vondsten aanzienlijk.

Wanneer de jongen van de tweede worp rond half augustus geboren worden, zijn ze tegen eind september-begin oktober zelfstandig. Dit vormt een eerste verklaring voor de hoge aantallen van de maand oktober. Daarnaast breekt voor de diertjes ook de winterslaap aan, waardoor ze tijdens september en vooral oktober grote afstanden afleggen om genoeg voedsel te verzamelen teneinde voldoende vetreserves te kunnen vormen. CRIEL (4) stelt dat jonge dieren van de laatste worp soms tot december actief moeten blijven om de nodige vetreserves aan te leggen. Indien ze door omstandigheden onvoldoende vetreserves opgebouwd hebben, zullen ze tijdens de winter ontwaken om extra voedsel tot zich te nemen. Ook dit kan een verklaring zijn voor de vondsten van dode Egels gedurende de wintermaanden.

Tijdens de maand november werden nog twee verkeersslachtoffers aangetroffen.

De piek in het najaar zou aldus verklaard worden door de toegenomen activiteit met het oog op de winterslaap: de maanden september en oktober zijn samen verantwoordelijk voor 38% van de vondsten.

Grafiek 2 geeft een grafisch overzicht waarbij de pieken onmiddellijk in het oog springen.

2. Locatie

Tabel 2 geeft in tabelvorm een overzicht van de plaatsen waar de Egel als verkeersslachtoffer aangetroffen werd.

Tabel 2: Tabel van het aantal gevonden Egels volgens plaats in de periode 1992-1994
Regio 1992 1993 1994 Totaal
Affligemse 3 5 4 12
Pamelsestraat 2 4 4 10
Salvialaan 1 0 0 1
Schelfhout 2 3 0 5
Gravenbos 1 2 0 3
Monnikbos 1 2 1 4
Cathemlinde 0 0 1 1
Hoefstraat 2 2 1 5
Kleemputten 0 1 1 2
Muilemstraat 0 0 2 2
Kasteelstraat 0 0 1 1
Sportlaan 0 0 1 1
Stationsstraat 1 0 0 1
Populieren 1 0 0 1
Denderstraat 0 1 0 1
Totaal 14 20 16 50

Hieruit blijkt dat de meeste diertjes sneuvelen op de Affligemsestraat en de Pamelsestraat. Dit is een brede gewestweg die de gehele gemeente in twee stukken snijdt. Deze baan vormt zowat de centrale verkeersader, temeer daar zowel de treingebruiker (nabijheid van Brussel) als de autosnelweggebruiker (de E40 Oostende-Brussel) bijna verplicht zijn deze straat te gebruiken. Samen met een beperkt deel van een zijweg, de Salvialaan (versnipperde bebouwing), kwamen hier de meeste diertjes om het leven: 23 exemplaren of 46%! Dit hoge aantal wordt verklaard door de lange afstand van de baan en het intensieve verkeer. Daarnaast doorsnijdt de straat, enkele honderden meters in het centrum niet nagesproken, een ideaal egelbiotoop: akkers, weilanden, bosjes, struwelen, boomgaarden en tuinen wisselen elkaar af. Naast Egels vinden op deze baan nog vele andere dieren de dood: in drie jaar tijd werden hier drie dode Bunzings en één Wezel gevonden, terwijl ook vele vogels omkwamen (vooral Merel en Huismus, maar ook Grote bonte specht, Grote lijster, Tjiftjaf, Torenvalk en in 1995 Groene specht en Sperwer).

De tweede belangrijkste verkeersader van de gemeente is de Schelfhoutstraat-Gravenbosstraat. Het drukke verkeer en de aanwezigheid van geschikte biotopen (met onder andere het Liedekerkebos) zorgen voor 8 doodgereden diertjes (16%).

Het gebied "Monnikbos" vormt opnieuw zo'n typisch egelbiotoop, vergelijkbaar met de gebieden langsheen de Affligemsestraat en Pamelsestraat. Tien diertjes (20%) vonden hier de dood.

Op twee wegen werden twee diertjes gevonden: de Kleemputtenstraat (bebouwing) en de Muilemstraat (groene ruimte).

Banen waar één slachtoffer te betreuren viel, waren de Kasteelstraat (bewoning), de Sportlaan (groene ruimte), de Stationsstraat (bebouwing), de Populierenlaan (gebied van de begraafplaats) en de Denderstraat. Deze laatste doorsnijdt de natte weilanden die gelegen zijn langsheen de Dender. Gezien het uitgesproken groene karakter van dit gebied zijn de aantallen hier duidelijk lager dan verwacht. Dit kan verklaard worden door de drassigheid van het biotoop en de structuur van de baan. De Denderstraat ligt immers hoger dan de meersen, zodat de Egels die de straat willen oversteken een vrij hoge berm moeten beklimmen. Bovendien ligt tussen deze berm en de graslanden een vrij brede, met watergevulde gracht. Waarschijnlijk doen deze barrières verschillede Egels rechtsomkeer maken.

Uit dit alles blijkt dat een intensieve verkeersdrukte niet volledig verantwoordelijk is voor hoge aantallen slachtoffers. Logischerwijze speelt ook het omliggende gebied een belangrijke rol. Tabel 3 maakt de combinatie tussen de verkeersintensiteit en de biotoop duidelijk:

Tabel 3
BIOTOOP Goed Minder goed TOTAAL
VERKEER
Druk 29 6 35
Kalm 13 2 15
TOTAAL 42 8 50

Uit Tabel 3 blijkt dat vooral de biotoop een doorslaggevende rol speelt; of het verkeer hier druk of kalm is, steeds zullen er dode Egeltjes te betreuren vallen. Wanneer we alleen rekening houden met het drukke verkeer, liggen de aantallen lager dan wanneer we alleen rekening houden met het gebied (35% tegenover 42%). Uiteraard levert de combinatie druk verkeer en goed biotoop de hoogste slachtoffers op.

Besluit

Uit bovenstaand onderzoek blijkt dat het verloop van het aantal Egels als verkeersslachtoffer twee duidelijke pieken vertoont.

Na een "stille" periode gedurende de wintermaanden, wordt een eerste hoogtepunt bereikt tijdens de voortplantingstijd (mei-juni). Vervolgens dalen de aantallen lichtjes, om in het najaar (vooral tijdens de maand oktober) een absolute piek te bereiken. Dit valt samen met de voorbereidingen op de winterslaap, waardoor de diertjes superactief zijn.

Wat de plaats van de verkeersslachtoffers betreft, blijkt een combinatie van intensief verkeer en geschikt biotoop voor de grootste aantallen slachtoffers te zorgen (zie de Affligemsestraat en de Pamelsestraat). Blijkbaar liggen de vondsten lager bij een combinatie van druk verkeer en een minder geschikt biotoop dan bij een geschikt biotoop maar kalm verkeer.

Tegen deze slachting onder onze Vlaamse Egelpopulatie valt spijtig genoeg weinig te beginnen. Platgereden stekeltjes zullen nu eenmaal een vertrouwd beeld op onze wegen blijven...

Siert Bronselaer

Verwijzingen

(1) LANGE R. et al: Zoogdieren van West-Europa, Utrecht, 1994

(2) LANGE R. et al: Zoogdieren van de Benelux: Herkenning en onderzoek, Utrecht, 1986

(3) HOFMANN H.: Zoogdierengids in kleur, Baarn, 1989

(4) CRIEL D. et al: Bijdrage tot de kennis van de verspreiding van zoogdieren in de provincie Oost-Vlaanderen, in Stentor, negentiende jaargang, nummer 2-3 1983

 

Design & maintenance by Bonx
Copyright © 2000. JNM Zoogdierenwerkgroep. All rights reserved.
Last updated on 18/11/1999