Onze spitsmuizen
Vorige Start Terug Volgende

 

Even voorstellen: onze spitsmuizen

Iedereen kent wel het schrille gepiep van spitsmuizen uit tuin, wegberm of houtkant. Misschien ken je de spitsmuis eerder als het zielige hoopje ellende dat onze kat gevangen heeft, maar niet opeet. Soms vinden we er eentje gewoon dood, maar is het niet duidelijk hoe het aan zijn einde gekomen is.

Waarnemingen van spitsmuizen beperken zich meestal tot bovenstaande situaties. De diertjes hebben nu eenmaal het nadeel dat ze klein zijn en er een vrij verborgen levenswijze op na houden. Wanneer een natuurliefhebber een zoogdierwaarneming noteert, dan gaat het vaak om grotere en meer 'spectaculaire' soorten zoals Vos, Bunzing of Ree. Dit artikel is een poging om deze groep kleinere beestjes eens in het daglicht te stellen, dit in de hoop dat het onze zoogdierinventarisatie van Vlaanderen een duwtje in de rug kan geven.

Spitsmuizen zijn levendige, nerveuze diertjes, die hoofdzakelijk 's nachts maar toch ook overdag actief zijn. In tegenstelling tot de Egel houden ze geen winterslaap. Hun puntige gebit laat al vermoeden dat ze rasechte vleeseters zijn. Op hun menu staan wormen, slakken, insekten, insektelarven, spinnen en soms aas. Wanneer we spitsmuizen in onze tuin hebben dan kunnen we ons daar dan ook alleen maar over verheugen.

Spitsmuizen, vooral dan de soorten van het geslacht Sorex, hebben een erg snelle stofwisseling. Doordat hun lichaam vrijwel geen vet kan opslaan, moeten ze regelmatig en veel eten. Per etmaal verorberen ze ongeveer hun eigen gewicht aan voedsel (de Dwergspitsmuis zelfs bijna het dubbel). Veel langer dan 8 uur houden ze het niet uit zonder eten. Bij muizenonderzoek met live-traps is het dan ook noodzakelijk om de vallen heel geregeld te controleren (best om de 3 à 4 uur). De maximale levensduur van de meeste spitsmuissoorten in de vrije natur bedraagt amper 1,5 jaar.

Wanneer onze kat veel spitsmuizen vangt maar niet opeet, dan is dit omdat de diertjes over klieren beschikken die een sterke muskusgeur verspreiden. Ook roofvogels en uilen hebben het niet zo op spitsmuizen begrepen, met uitzondering van de Kerkuil. Vaak vormen spitsmuizen meer dan 50% van het aantal geslagen prooidieren van deze prachtige nachtroofvogel. Het uitpluizen van kerkuilbraakballen en het determineren van de aanwezige schedeltjes kan ons dus heel wat leren over het voorkomen van spitsmuizen en andere kleine zoogdiertjes in een bepaalde regio.

Lange tijd heeft men aangenomen dat er in Vlaanderen 5 soorten spitsmuizen voorkwamen. De Bosspitsmuis werd dan beschouwd als één soort bestaande uit een type A en een type B. Nu is men het erover eens dat het eigenlijk om twee (nauw verwante) soorten gaat, namelijk de Bosspitsmuis (Sorex araneus) en de Tweekleurige bosspitsmuis (Sorex coronatus). Meteen was Vlaanderen 6 spitsmuissoorten rijk.

Laten we ze even aan u voorstellen. We onderscheiden de wittandspitsmuizen (geslacht Crocidura) en de roodtandspitsmuizen (geslachten Sorex en Neomys).

Wittandspitsmuizen

Zoals de naam al aanduidt, hebben wittandspitsmuizen volledig witte tandjes. Verder onderscheiden ze zich door hun oorschelpen die duidelijk zichtbaar uit de vacht steken en de lange zilverwitte haartjes verspreid op de staart.

Huisspitsmuis (Crocidura russula)

Wanneer in onze tuin of rond ons huis spitsmuizen aanwezig zijn, dan betreft dit meestal de Huisspitsmuis. We vinden de soort in allerlei ruigtes en cultuurlandschappen, maar vooral 's winters verblijven ze dikwijls in gebouwen. Ook composthopen oefenen op hen een grote aantrekkingskracht uit gezien het overvloedig aanwezige voedsel.

De Huisspitsmuis is eenvoudig te herkennen. Naast de algemene kenmerken van de wittandspitsmuizen is de vachtkleur typerend voor de soort. De grijsbruine kleur van de rug gaat heel geleidelijk over in het iets lichtere grijs van de onderzijde. Die geleidelijke overgang onderscheidt hem van de andere Crocidura-soort, de Veldspitsmuis.

De vrouwtjes werpen 2 tot 4 keer per jaar jongen. Die jonge spitsmuisjes (gemiddeld 3 tot 6) gaan al na een week met hun moeder op stap. Hierbij vormen ze een karavaan waarbij de moeder voorop loopt en de jongen zich vastbijten in haar staart of die van een broertje of zusje.

Als cultuurvolger doet de Huisspitsmuis het in Vlaanderen heel goed. Het is dan ook de meest algemene spitsmuis uit onze streken. Uit braakballenanalyses blijkt dat dit niet steeds zo geweest is. Vroeger overtrof de Bosspitsmuis (Sorex araneus/ coronatus) de Huisspitsmuis veruit in aantal. De kentering ten voordele van deze laatste situeert zich waarschijnlijk rond 1980.

Veldspitsmuis (Crocidura leucodon)

De Veldspitsmuis is in Vlaanderen een stuk zeldzamer dan de vorige soort, en waarschijnlijk zullen nog maar weinig natuurliefhebbers dit diertje ooit gezien of gevonden hebben.

De soort komt voor in droge, gevarieerde biotopen zoals bosranden, houtwallen, kruidenrijke bermen en ruigtes. Vochtige terreinen worden uitdrukkelijk gemeden.

In Vlaanderen komt de Veldspitsmuis hier en daar verspreid voor maar overal in zeer lage dichtheden. De soort bereikt bij ons de noordgrens van haar Westeuropese areaal (wel nog noordelijker in Duitsland). In Nederland komt ze enkel voor in Zeeuws-Vlaanderen en in een geïsoleerde populatie in Overijssel.

Hoe kunnen we de Veldspitsmuis herkennen? Wanneer we ons van de algemene wittandspitsmuis-kenmerken vergewist hebben (witte tandjes, duidelijk zichtbare oorschelpen, witte staartharen), dan is vooral de duidelijke aflijning tussen zwartbruine bovenzijde en witte onderzijde opvallend. Zelfs de staart van de Veldspitsmuis is duidelijk tweekleurig. Net zoals bij de Huisspitsmuis gaan de moeders ook in karavaan met de jongen op stap.

Aangezien we met een behoorlijk zeldzaam beestje te doen hebben, zou het interessant zijn om alle waarnemingen of vondsten te melden aan de JNM-zoogdierinventarisatie.

Roodtandspitsmuizen

Binnen deze groep onderscheiden we het geslacht Sorex, in Vlaanderen vertegenwoordigd door 3 soorten, en het geslacht Neomys met 1 vertegenwoordiger in het Vlaamse gewest.

Bij alle soorten zijn de topjes van tanden en kiezen helder rood. Het is echter riskant om zich bij determinatie enkel daarop te baseren, want hoe ouder de diertjes worden, hoe meer het rood afslijt. Soms is er zelfs bijna niets meer van te merken. De afwezigheid van zilverwitte haren op de staart en het feit dat de oorschelpen vrijwel helemaal in de vacht verborgen zitten, kan uitsluitsel geven.

(Gewone) bosspitsmuis (Sorex araneus)

In tegenstelling tot wat de naam laat vermoeden, is de Bosspitsmuis niet strikt aan bossen gebonden. In monotone bossen zonder ondergroei zullen we hem zelfs niet aantreffen. We vinden ze wel in allerlei biotopen waar voldoende dekking aanwezig is: ruigtes, bermen, hagen, houtkanten, heidevelden, struwelen, bossen en parken met voldoende bodembedekking,... Heel natte plaatsen of gebieden met een losse zandbodem worden gemeden omdat de Bosspitsmuis de winter grotendeels onder de grond doorbrengt.

De Gewone bosspitsmuis heeft een zwartbruine bovenzijde en een lichtgrijze onderzijde. Op de flanken bevindt zich normaal een smalle, bruinachtige overgangszone, zodat we de pels als driekleurig kunnen bestempelen.

Bosspitsmuizen zijn zowel 's nachts als overdag actief, met afwisselend periodes van activiteit en rust. Buiten de voortplantingstijd leven de diertjes solitair en wordt het territorium soms luidruchtig verdedigd. Van april tot augustus kunnen mannetjes en vrouwtjes het wel met mekaar vinden. De vrouwtjes zijn in die periode bijna constant drachtig of hebben jongen (meestal 5 à 6).

De Bosspitsmuis was lange tijd onze algemeenste spitsmuissoort maar lijkt nu in die positie verdrongen te zijn door de Huisspitsmuis. Bovendien stelt men zich sinds de "ontdekking" van de Tweekleurige bosspitsmuis zelfs de vraag of Sorex araneus wel in Vlaanderen voorkomt.

Tweekleurige bosspitsmuis (Sorex coronatus)

Deze soort is in het typerende geval van de vorige soort te onderscheiden door het ontbreken van de bruingrijze overgangszone op de flanken, waardoor de pels slechts twee kleuren telt. Dit kenmerk is echter weinig betrouwbaar en specialisten zijn het er dan ook over eens dat de soort op uiterlijke kenmerken niet met zekerheid van de Bosspitsmuis (Sorex araneus) kan onderscheiden worden. Het onderzoek van de schedel kan meestal wel uitsluitsel geven maar ook dit is geen sinecure. Er zijn heel nauwkeurige metingen op de onderkaak voor nodig.

Wat betreft levenswijze en ecologie zijn er (nog) geen verschillen bekend met de Bosspitsmuis.

Men neemt aan dat Sorex coronatus tijdens de laatste ijstijd ontstaan is in het zuidwesten van Frankrijk en zich toen het weer warmer werd in noordelijke en oostelijke richting uitgebreid heeft. Hierbij verdreef hij Sorex araneus, behalve in bergachtige en heel vochtige gebieden.

Omtrent de huidige verspreiding van Bosspitsmuis en Tweekleurige bosspitsmuis in onze streken bestaan nog grote onzekerheden. Sommige bronnen geven zelfs aan dat in Vlaanderen alleen de Tweekleurige bosspitsmuis zou aanwezig zijn (R. Lange e.a., 1994). Meer aannemelijk lijkt de versie dat beide soorten door mekaar voorkomen, waarbij Sorex coronatus in Vlaanderen de bovenhand zou halen terwijl Sorex araneus in Wallonië talrijker zou zijn (B. Mys e.a., 1985).

We kunnen nog meegeven dat de Zoogdierenwerkgroep van de Jeugdbond voor Natuurstudie en Milieubescherming een onderzoek op oud en recent schedelmateriaal opgestart heeft om in deze zaak klaarheid te scheppen. Wordt dus vervolgd.

Dwergspitsmuis (Sorex minutus)

De Dwergspitsmuis is het kleinste zoogdiertje van West-Europa. Echt zeldzaam kun je deze lilliputter niet noemen, maar hij is toch heel wat minder algemeen dan Huis- en Bosspitsmuis. Hij verkiest zowat hetzelfde terrein als de Bosspitsmuis, met dat verschil dat hij de winter volledig bovengronds doorbrengt. Op plaatsen waar ze samen voorkomen, stemt de Dwergspitsmuis zijn perioden van activiteit af op die van zijn grotere familielid om concurrentie te vermijden.

Behalve aan de geringe grootte herkennen we de Dwergspitsmuis ook nog aan het slurfachtige snuitje en de relatief dikke staart die aan de basis versmald is. De pels is altijd tweekleurig: de rug en flanken zijn bruin, de buik is grijswit. De duidelijke scheidingslijn tussen beide kleuren ligt lager dan bij de Tweekleurige bosspitsmuis.

Waterspitsmuis (Neomys fodiens)

De Waterspitsmuis is de enige vertegenwoordiger van het geslacht Neomys in Vlaanderen. In de Ardennen komt nog de Millers waterspitsmuis of Moerasspitsmuis (Neomys anomalus) voor.

Als grootste inlandse spitsmuissoort is de Waterspitsmuis een buitenbeentje. Zijn naam heeft hij niet gestolen, want we treffen hem bijna uitsluitend in de buurt van stilstaand of stromend water aan. Voldoende oeverbegroeiing en heel zuiver water zijn absoluut noodzakelijk.

De Waterspitsmuis zoekt zijn voedsel zowel in het water als op het land. In het eerste geval kan hij daarbij tot 20 seconden onder blijven en zelfs op de bodem wandelen op zoek naar voedsel. Prooien worden altijd op de oever opgegeten. Op het menu staan allerlei kleine land- en waterdiertjes maar ook visjes, amfibieën en aas (dode vis). Het doden van een prooi wordt hem vergemakkelijkt door een giftige stof in het speeksel die verlammend werkt.

De staart van de Waterspitsmuis is voorzien van een dubbele rij stijve haren (kiel), die hem samen met een gelijkaardige kiel aan voor- en achterpoten goede diensten bewijzen bij het zwemmen. Zijn pels is normaal tweekleurig: de zwarte rug contrasteert sterk met de witte buik. Soms komen volledig zwarte exemplaren voor. Wanneer de laatste jaren nog Waterspitsmuizen gevonden werden, dan betrof het bijna steeds die melanistische vorm. Dit wijst waarschijnlijk op inteelt in de nog resterende populaties.

Dit geeft meteen aan dat de toestand van de Waterspitsmuis in Vlaanderen ronduit alarmerend is. Watervervuiling, eutrofiring, kanaliseren en machinaal reinigen van beken en rivieren hebben een zware tol geëist. De kleine populaties die ons nog resten zijn geïsoleerd en met uitsterven bedreigd. Als we de Waterspitsmuis in Vlaanderen willen behouden, dan zijn dringend structurele maatregelen nodig!

Een eerste stap in de richting van bescherming is echter inventarisatie. Voor een ecologisch belangrijke indicatorsoort als de Waterspitsmuis is het dan ook een must dat alle waarnemingen of vondsten doorgestuurd worden naar de JNM-Zoogdierinventarisatie.

Franky Bonne

Literatuur

HOLSBEEK, L., A. LEFEVRE, J. VAN GOMPEL en R. VANTORRE, Zoogdieren-Inventarisatie van Vlaanderen (1976-85). Nationale Zoogdierenwerkgroep, JNM, 1986, 116p.

LANGE, Rogier, Peter TWISK, Alphons VAN WINDEN en Annemarie VAN DIEPENBEEK, Zoogdieren van West-Europa, KNNV-uitgeverij, 1994, 400p.

MYS, B., E. VAN DER STRAETEN en W. VERHEYEN, 'The biometrical and morphological identification and the distribution of Sorex araneus L., 1758 and S. coronatus Millet, 1828 in Belgium (Insectivora, Soricidae), Lutra, deel 28, nummer 2, oktober 1985, p. 55-68.

 

Design & maintenance by Bonx
Copyright © 2000. JNM Zoogdierenwerkgroep. All rights reserved.
Last updated on 18/11/1999